Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2466

Datum uitspraak2004-08-16
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers03/2411 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 71a WAO; Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter Deze standaardsanctie van vier maanden acht de rechtbank in strijd met de afstemmingsbepaling van artikel 71a, WAO, nu zich gevallen kunnen voordoen waarbij het herstel van de rechtmatige toestand minder dan vier maanden vergt. In zoverre acht de rechtbank de loonsanctie dan ook overwegend punitief van aard, nu deze strikt genomen verder gaat dan voor herstel van de rechtmatige toestand nodig is. Onvoldoende recht wordt gedaan aan de door de wetgever gewenste mogelijkheid de sanctieduur te variëren aan de hand van de relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het verzuim. Artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregel moet buiten toepassing blijven. De overschrijding van de hersteltermijn bedraagt slechts twee dagen. Verweerder was ten tijde van het primaire besluit in staat de reïntegratie-inspanning van de werkgever te beoordelen. Strijd met het evenredigheidsvereiste.


Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WAO 03/2411 NIFT Uitspraak in het geding tussen Handelsonderneming B.V. De Condor, gevestigd te Rotterdam, eiseres, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Zeist, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 17 april 2003 heeft [a] (hierna: de werkneemster) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aangevraagd. Bij besluit van 13 mei 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het recht op loondoorbetaling van de werkneemster wordt verlengd van 17 juli 2003 tot 17 november 2003. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 mei 2003 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 8 augustus 2003 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 11 september 2003 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2004. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Op 14 mei 2004 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de werkneemster in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. De werkneemster heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft met toestemming van partijen een tweede behandeling van het beroep ter zitting achterwege gelaten. 2. Overwegingen De werkneemster is op 12 augustus 1968 in dienst getreden bij eiseres. Op 18 juli 2002 is de werkneemster vanuit de functie van hoofd debiteurenadministratie uitgevallen wegens klachten als gevolg van een carpaal tunnelsyndroom, later aangevuld met klachten tengevolge van hyperthyreoïdie. Bij brief van 2 april 2003 heeft verweerder eiseres verzocht het vragenformulier Werkgever inzake loongegevens WAO in te vullen. Op 9 april 2004 heeft verweerder het door eiseres ingevulde formulier ontvangen. Bij brief van 14 april 2003 heeft de arbodienst eiseres een voortgangsverslag toegezonden. In deze brief wordt vermeld dat met de werkneemster het reïntegratietraject is geëvalueerd en dat de verwachting bestaat dat de werkneemster de komende tijd ongeschikt is voor alle loonvormende arbeid. Bij brief van eveneens 14 april 2003 heeft eiseres aan de werkneemster een plan van aanpak gepresenteerd, waarin onder meer is aangegeven dat de werkneemster naar verwachting niet vóór 18 juli 2003 haar werk zal hervatten. Bij haar WAO-aanvraag heeft de werkneemster in het op 17 april 2003 door haar ondertekende en bijgevoegde reïntegratieverslag aangetekend geen oordeel te kunnen geven over de Probleemanalyse en het actueel oordeel van de arbodienst vanwege het ontbreken van de benodigde papieren. De vraag of de werkneemster zich kan vinden met het bijgevoegd Plan van aanpak van de werkgever heeft zij met ‘ja’ beantwoord. Verweerder heeft eiseres bij brief van 22 april 2003 verzocht binnen twee weken de volgende bijlagen bij het reïntegratieverslag over te leggen: de probleemanalyse van de arbodienst, de medische informatie van de arbodienst d.d. 14 april 2003, de probleemanalyse Actueel oordeel van arbodienst, het plan van aanpak van de werkgever, de evaluatie van de werkgever en de werknemer bij de WAO-aanvraag en de Probleemanalyse/Bijstellingen. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat indien zij niet reageert de loondoorbetalingsplicht met maximaal 52 weken kan worden verlengd. Bij het aangevulde reïntegratieverslag, dat op 4 mei 2003 door de werkneemster is ondertekend en door verweerder op 8 mei 2003 is ontvangen, zijn de volgende stukken overgelegd: de eerste probleemanalyse van 1 oktober 2002, de medische informatie van de arbodienst, de probleemanalyse Actueel oordeel van 14 april 2003 van de arbodienst en het eerste plan van aanpak van 15 oktober 2002. De beschikking verlenging loondoorbetalingsplicht d.d. 13 mei 2003, met gelijktijdige afwijzing van de WAO-aanvraag van de werkneemster, heeft verweerder gemotiveerd met de overweging dat de werkneemster een WAO-aanvraag heeft ingediend zonder een compleet reïntegratieverslag. De periode van de loondoorbetalingsverplichting bedraagt vier maanden en is afgestemd op de aard en de ernst van het verzuim en de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren. In bezwaar (en in beroep) heeft eiseres aangevoerd dat ziekte en afwezigheid van de directeur, de aangewezen vaste contactpersoon met verweerder, hebben geleid tot de niet tijdige indiening van het reïntegratieverslag. De tendens van de voortgangsverslagen is dat de werkneemster hoogstwaarschijnlijk niet zal reïntegreren. Eiseres meent dat hiervan ten tijde van het te laat versturen van het reïntegratieverslag al sprake was, zodat tijdige inzending van het reïntegratieverslag voor de WAO-beoordeling geen verschil had gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het de keuze van de werkgever is zijn organisatie zo in te richten dat de afhandeling van dit soort zaken door één persoon wordt verricht. Het feit dat geen vervanger bij ziekte en vakantie wordt aangesteld komt voor rekening van de werkgever. De omstandigheid dat de vertraging mede is te wijten aan de arbodienst en aan de werkneemster maakt het niet anders. Dat verweerder reeds op de hoogte zou zijn geweest van de medische situatie van de werkneemster doet volgens verweerder niets af aan de verplichting om een reïntegratieverslag aan te leveren bij de WAO-aanvraag. Aangezien de minimale herstelperiode van het verzuim vier maanden is wordt de loondoorbetalingsverplichting voor een periode van vier maanden vastgesteld. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 71a, derde lid, van de WAO, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde, stelt de werkgever, uiterlijk twee weken voordat de termijn is verstreken waarbinnen de belanghebbende op grond van artikel 34, derde lid, eerste volzin, zijn aanvraag voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te doen, in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op en verstrekt de werkgever hiervan een afschrift aan de werknemer. In het achtste lid van artikel 71a van de WAO is bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever een termijn stelt waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld. Op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO stelt het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen, indien bij de behandeling van de WAO-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van onder meer het derde lid niet of niet volledig nakomt, een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder a, van de door verweerder vastgestelde Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter (hierna: de Beleidsregel) wordt het verzuim van de werkgever om binnen de hersteltermijn, genoemd in artikel 71a, achtste lid, van de WAO, het reïntegratieverslag te verstrekken of aan te vullen aangemerkt als uiterste nalatigheid. Als het verzuim van de werkgever als uiterst nalatig wordt aangemerkt, wordt ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregel, de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op ten hoogste twaalf maanden. Ingevolge artikel 5, tweede en derde lid, van de Beleidsregel wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op het tijdvak dat naar verwachting benodigd zal zijn om de werkgever in staat te stellen alsnog zijn reïntegratieverplichtingen volledig na te komen, doch ten minste op vier maanden. Indien het verzuim van de werkgever wordt aangemerkt als ernstige, grove of uiterste nalatigheid, wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op ten hoogste zes, respectievelijk negen of twaalf maanden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichting om binnen de wettelijke termijn een compleet reïntegratieverslag in te dienen. Ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft eiseres het verzuim niet binnen de hersteltermijn van twee weken hersteld. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde motivering van de termijnoverschrijding niet deugdelijk bevonden. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Immers, de in artikel 71a van de WAO geformuleerde verplichtingen met betrekking tot de tijdige aanlevering van een adequaat reintegratieverslag richten zich tot de werkgever, waarbij komt dat in dit geval de directeur van eiseres, naar hij in het bezwaarschrift heeft erkend, met het ‘casemanagement’ is belast. Dat hij daarin wordt ondersteund door de arbodienst kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat hij zijn verantwoordelijkheid ontloopt. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het aan de werkneemster was te wijten dat het reïntegratieverslag niet tijdig is gecompleteerd. Verweerder was mitsdien bevoegd tot het treffen van een loonsanctie, inhoudende de vaststelling van een tijdvak waarin eiseres het loon van de werkneemster moet doorbetalen. Eiseres acht de opgelegde sanctie om meerdere redenen onrechtvaardig. De rechtbank leest in hetgeen is aangevoerd een beroep op het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat het verweerder bij de WAO-claimbeoordeling op basis van de toen voorhanden zijnde gegevens reeds duidelijk moet zijn geweest dat de medische situatie van de werkneemster reïntegratie vóór einde wachttijd niet toeliet. Het verzuim van eiseres heeft in de visie van eiseres de reïntegratie van de werkneemster niet geblokkeerd. Bij de vaststelling van de loondoorbetalingsperiode volgt verweerder de Beleidsregel. Ingevolge artikel 5, tweede lid van de Beleidsregel, relateert verweerder de verlenging van de loonbetaling aan de periode die de werkgever naar verwachting nodig zal hebben om alsnog zijn reïntegratieverplichting volledig na te komen, doch stelt deze vast op ten minste vier maanden. Deze standaardsanctie van vier maanden acht de rechtbank in strijd met de afstemmingsbepaling van artikel 71a, negende lid, laatste volzin, van de WAO, nu zich gevallen kunnen voordoen waarbij het herstel van de rechtmatige toestand minder dan vier maanden vergt. Bovendien wordt onvoldoende recht gedaan aan de door de wetgever gewenste mogelijkheid de sanctieduur te variëren aan de hand van de relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het verzuim, nu bij verschil in uitkomst met de verzuimcategorieën van artikel 4 van de Beleidsregel altijd het minimum van vier maanden wordt gehanteerd, zoals blijkt uit de toelichting bij de Beleidsregel. In zoverre acht de rechtbank de loonsanctie dan ook overwegend punitief van aard, nu deze strikt genomen verder gaat dan voor herstel van de rechtmatige toestand nodig is. De rechtbank concludeert dat in artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregel een uitwerking is gegeven die niet strookt met artikel 71a, negende lid, van de WAO, zodat dit artikellid buiten toepassing moet blijven. In het onderhavige geval heeft verweerder niet betwist dat hij reeds op 8 mei 2003 de ontbrekende Bijlagen bij het reïntegratieverslag heeft ontvangen, waarmee vaststaat dat de overschrijding van de hersteltermijn genoemd in artikel 71a, achtste lid, van de WAO slechts twee dagen bedraagt. Naar moet worden aangenomen was verweerder ten tijde van het primaire besluit d.d. 13 mei 2003, lang voor ommekomst van de wachttijd, in staat de reïntegratie-inspanning van de werkgever in het kader van de WAO-aanvraag van de werkneemster te beoordelen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een verlenging van de loonbetaling voor een periode van vier maanden in strijd met het in artikel 71a, negende lid, van de WAO neergelegde evenredigheidsvereiste. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Van proceskosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking moet hebben is de rechtbank niet gebleken. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende, verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 232,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Stuurop als voorzitter en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. A. van Sonsbeeck als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2004. De griffier: De voorzitter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.